Interview met pioniers RK en VKSJ Oostkamp
Sabine Vanquaethem (oud-leidster RK Oostkamp en oud-vrijgestelde vKSJ-West) sprak in mei 2017 met Zuster Marie-Jeanne Vandamme, Rita Van Loocke, Martine Trancez, Maria Talloen, Ludwine Lescouhier en Jan Vanmaele.
Rita, jij richtte in 1963 de Roodkapjes van Oostkamp op, met support vanuit de VKSJ-groep van de Maricolen in Brugge. Hoe ben je hierin te werk gegaan?
RITA: Ik volgde eerst een leidingscursus in Mariënhove. Gewapend met de nieuw opgedane kennis ging ik over het concept van Roodkapjes Oostkamp vertellen in alle klassen van de St-Pietersschool. Er kwamen meer dan 100 kinderen op af!
MARTINE en MARIA: De start was inderdaad ‘spetterend’, maar je bracht je verhaal dan ook met zoveel vurigheid! We herinneren ons dit nog alsof het gisteren was.
Maar dan had je eerst toch al een leidingsploeg samengesteld?
RITA: Ook de werving van leiding gebeurde hoofdzakelijk via de St-Pietersschool want de meeste ‘Goedharten’ (leidsters) waren leerkracht.
Blijkbaar was er voordien ook al een jeugdbeweging voor meisjes geweest, mijn moeder was daar lid van.
RITA: Inderdaad, voordien was er al een Kroonwacht en dan een eerste VKSJ-groep, gestart in 1956 of 1957 met Noëlla Demey en onderpastoor Deblieck. Maar deze werking kende geen grote bloei, er waren slechts sporadisch bijeenkomsten. Deze pure VKSJ-werking is terug stilgevallen toen Noëlla binnenging bij de Maricolen en werd pas terug opgestart in 1963.
Dus in Oostkamp had je zowel een RKJ als een VKSJ werking, elk met een eigen leidingskader?
RITA: En zowel de Roodkapjes als de VKSJ hadden elk hun eigen proost, eerst E.H. lobeau, later E.H. Delarue. Daarnaast was ook zuster Christophora Watteeuw ingeschreven in het leidingskader, maar zij was directrice van de secundaire school en had daar eigenlijk geen tijd voor.
LUDWINE: En pastoor Delarue wist ons als leiding ook nog es extra warm te maken voor zijn activiteiten in het Zwaluwnest. Hij was daar de bezieler van het Woonwagenwerk en had in de vakantie extra begeleiding nodig voor de zigeunerjongens. Het was in die context dat ik mijn echtgenoot Jan Vanmaele leerde kennen. Die VKSJ-werking is dan gestopt en opnieuw opgestart in 1963, samen met proost Vanlerberghe.
En waar vonden jullie dan onderdak voor leidingsvergaderingen of ledenactiviteiten?
RITA: De bijeenkomsten gingen door op de speelplaats. Regende het? Dan speelden we gewoonweg verder onder het afdak van de speelplaats… Geen eigen lokaal dus, wél een ruimte helemaal op de zolder van dat grote gebouw van de Zusters Maricolen aan de Kortrijksestraat waar achterin een ruimte was vrijgemaakt voor ons materiaal. Deze ‘eigen plek’ werd afgesloten met grote lappen stof die we kregen van pastoor Delarue. Van brandpreventie of gebruik van brandvertragende materialen was nog geen sprake! Meer zelfs: we stapelden daar op zolder ook al de oude kranten voor de ‘papierslag’, een actie voor kinderen die het financieel moeilijk hadden om mee op kamp te gaan!
ZR. MARIE-JEANNE: En toen de groep groter werd moesten ook de klassen ingezet worden voor ledenactiviteiten. Ikzelf was kleuterleidster en mijn en andere klasjes werden dan op zaterdagnamiddag gebruikt. Maar dat was natuurlijk niet zo evident want na elke activiteit moest alles terug op zijn plaats gezet worden…
MARTINE: En de ouderfeesten gingen door in de oude zaal De Patria, en dan later in de overdekte rotonde van de St-Pietersschool. Er werd heel veel gewerkt aan die feesten en we hadden een goeie medewerking van de ouders. En trouwens ook altijd van de Gemeente Oostkamp, ze hebben ons steeds goed ondersteund o.m. door het aanbieden van gratis kampvervoer met hun vrachtwagens.
MARIA: En zo kregen we van de Gemeente het lokaal ‘Het Roodkapje’, een conciërgewoning in de Stationsstraat, aan de rand van het domein ‘De Valkaart’: een pittoresk maar tot op de draad versleten fermette, helemaal in het rood geschilderd met witte luiken. Hier konden we vergaderen met de leiding, hier voelden we ons thuis en hebben we vele uren gesleten! Het gebouw voldeed echter niet meer aan nieuwe veiligheidsnormen, we hebben nochtans geijverd voor restauratie maar het werd toen gewoonweg afgebroken… Het is nog altijd een ‘lege plek’. Later kwam dan een hangar in de Maciebergstraat ter beschikking en nu zijn er in de groene omgeving van ‘De Valkaart’ eigen hedendaags uitgeruste jeugdbewegingslokalen.
ZR. MARIE-JEANNE: En iedere vrijdagavond viel de leidingsploeg daar in ’t Roodkapje op de zolder binnen en moest natuurlijk eerst uitgebreid ‘stoom’ afgelaten worden over de schoolweek! En ik zat daar dan tussen als niet meer zo piepjonge zuster-assistente. Maar ik kon echt genieten van dat jonge volkje en hun verhalen!
Jij was als zuster-assistente heel lang met de groep verbonden. Wellicht zat je op vrijdagavond te luisteren naar eerst de verhalen van de moeder en jaren later die van de dochter?
ZR. MARIE-JEANNE: Ja, zo had ik bijv. Martine Trancez in de leiding, om dan een generatie later met haar dochters Marieke en Katelijne leidingsploeg te houden…
Verder doorbomend omtrent een ‘zuster-assistente’ in de onvervalste Jambers-stijl: Wie zijn ze? Wat drijft hen? Hoe bewegen ze zich tussen de jeugd?
ZR. MARIE-JEANNE: Neen, met de vragen die je me hieromtrent vooraf doorstuurde moest ik toch wel lachen, ze klonken heel vreemd in de oren. (Leest lachend onze richtvragen voor:) “Kreeg je van hogerhand vorming of richtlijnen?” en “Als kloosterlinge was je wellicht beperkt in je vrijheid… Hoe ging dat dan op kamp?” De jeugdbeweging als extra kans om buiten de muren te komen? Neen, we leefden als religieuze niet op een andere planeet hé. Hier past een grote dank aan mijn congregatie de zusters Maricolen die toen al heel open waren. Onze overste Zr. Beata was daarin toonaangevend.
Zo herinner ik me toen ik zelf als Roodkapje mee op kamp was in Westouter rond 1971: we gingen zwemmen in de ‘Kosmos’ en dan was dat voor ons de normaalste zaak van de wereld dat ook zuster Marie-Jeanne daar in badpak rondliep…
MARIA en MARTINE: I.p.v. de term ‘zuster-assistente’ kan je de rol van Zr. Marie-Jeanne beter omschrijven als ‘brugfiguur’ naar ouders en leiding, als ‘volwassen begeleidster avant la lettre’, als een ‘rode draad’ van aanwezigheid zodat ook in overgangsperiodes de werking toch overeind bleef. Wellicht daardoor zijn de Roodkapjes nu al 55 jaar ononderbroken aanwezig in Oostkamp!
ZR. MARIE-JEANNE: Ik zie mijn betekenis ook in het ‘overeind houden’ van de ‘K’, de Christelijke inspiratie. Daarin kon ik mijn eigen rol spelen. Niét op de wijze van een proost die een ‘woordje’ hield, in zo’n format voelde ik me niet in mijn sas, wel doorheen mijn aanwezigheid.
LUDWINE en JAN: Die ‘K’ kwam toen sowieso meer tot zijn recht, al was het maar doorheen de liedjes! Je kon daar op kamp zoveel mee aanvangen… Wij waren mee als kookouders, maar waren eigenlijk multi-inzetbaar: kok, volwassen begeleider, opsteller en drukker van de kampkrantjes. En Jan nam dan regelmatig de gitaar in de hand en begeleidde een rustig bezinningsmoment. Of het slaapritueel dat heel zachtjes uitdovend was: een laatste lied, iedereen in pyama en dan rustig naar bed. En overdag als gangmaker rond het kampthema: die typische kampliedjes, het zingen en vertellen. Dit is nog lang blijven meegaan!
MARTINE: Bij mijn bezoek vorige week aan de lokale groep zag ik in de muziekbox geen kampliedjes meer maar muziek à la Marco Borsato… Jammer want zélf zingen en muziek maken verbindt! Ook vroeg ik me af of ze zich nog kunnen amuseren met zoiets als je verkleden… Wij deden dat om de haverklap!
RITA: Terugkijkend op mijn tijd was de ‘K’ vooral ingevuld door het woordje van de proost, de formatie met de groet aan de vlag…
En samen zetten ze prompt in: “Hoog waait de vlag (3x), wie niet dapper is kan bij ons niet staan - wie niet durven kan, zal ten onder gaan! Komt straks de harde strijd, wij zijn gebreid… euh oeps… bereid!”
RITA: En ik kan zelfs nog vérder terug in de tijd… De tijd van paus Pius XII waarin we o.l.v. zangleidster Helga Plasschaert bij de groet aan de vlag zongen: “Eviva pape Pio duodecimo….”
En herinner ik me uit mijn RKJ-tijd de wet en het gebed van een Roodkapje?
MARTINE, MARIA, LUDWINE in koor én uit volle borst: “Een Roodkapje is een kindje van de Vader, een zonnetje thuis, een zusje in de klas, leeft graag in haar groepje en dient blij”…
Waarop MARIE-JEANNE aanvult met het ‘Gebed van een Roodkapje’: “Goede Vader, ik ben blij dat Gij mij gaarne ziet! Help me goed zijn, help me blij zijn, help me –zoals Maria- dienstbaar zijn.”
MARTINE: Het opzeggen van de wet en het gebed was als een examen, we moesten bij de Blijgemoed komen en hadden schrik dat we het niet meer correct zouden kunnen opzeggen.
De Blijgemoed?
MARIA: Ja, zo spraken we de hoofdleidster aan en de leidsters waren ‘Goedharten’.
RITA: En dat zat er héél diep in. Zo herinner ik me dat er op mijn werk bij Siemens telefoon kwam waarbij een jongedame vroeg om te mogen spreken met Blijgemoed Riet… Stel je voor!
Als Roodkapje had ik zelf altijd de grootste moeite met het uniform. Nièt het feit van het dragen van een uniform, maar dat rode kapje dat tijdens het spelen met nog geen 20 haarspelden in mijn fijne lange haren bleef zitten…
LUDWINE: En dan had je de reacties moeten horen toen het weer es een gouwdag was op 1 mei en daar een hele horde meisjes met rode potsjes op straat marcheerde. De mensen waren overtuigd dat het de socialistische jongerenwerking was…
En hoe was de relatie met de gewestwerking en de contacten met het diocesaan niveau?
RITA: in de beginjaren was dit beperkt. Ik had wel de leidingscursus gevolgd, maar daarna was er weinig of geen contact met het gewest.
MARIA: Veel was afhankelijk van de concrete mensen en of die iemand kenden bij het gewest. Zo was ikzelf jarenlang provinciaal leidster van de Roodkapjes en dan waren er natuurlijk wél veelvuldig contacten met mijn eigen plaatselijke groep. En om de samenwerking met àlle lokale groepen te verankeren stapten we in het werkjaar 1975-1976 ter plaatse af met ons ‘Rondreizend Volkstheater’ met de productie ‘Fluppe op zoek naar de witte stad’.
En de relatie met KSA Oostkamp?
MARTINE: We hadden soms zelfs schrik van hen, zo drillen en ‘burrelen’… Niets voor ons!
Toen mijn moeder lid was van de Oostkampse Kroonwacht mocht ze mee op weekend naar kasteel Kroonhove. Maar iedere avond kwam haar vader haar daar ophalen, ze zou er niet blijven slapen. Veel te gevaarlijk… Zélf heb ik nog frisse herinneringen aan mijn eerste RKJ kamp. En we trokken héél ver weg… naar Varsenare!
ZR. MARIE-JEANNE: Inderdaad, de kampen hoorden er al vanaf het prille begin bij. Toen bleek dat Zuster Christophora te oud werd en geen meer tijd had, hadden we wel een mogelijks inkomende hoofdleidster Maria Talloen op ’t oog maar die was toen nog maar 15 jaar! En dus moest ik even overnemen als hoofdleidster. En al meteen kwam de kwestie van het op kamp gaan ter sprake. Ik dacht: “Wat ze nu al vragen…” Maar we zijn inderdaad op kamp gegaan.
MARTINE: Zo logeerden we in Aalter, in Nobelstede… Nou ja, ‘nobel’ - hoeve met een trapladder naar de zolder, slapen op het hooi… Was daar iets gebeurd, dan waren we er nooit levend uit geraakt!
MARIA: In het kasteel van Aardenburg waren heel wat kinderen ziek geworden, door het eten van bedorven voeding… en net dàn kwam er iemand van ’t Gewest op bezoek…
LUDWINE en JAN: Maar de hoofdvogel werd toch afgeschoten in Louise Marie bij Etikhove en die ‘vogel’ mag je gerust letterlijk nemen: de hele keuken zat onder de duivenpoep. Het was de eerste –en enige keer - dat we een kampplaats niet vooraf bezocht hadden! Bij aankomst merkten we dat er één kraantje was op het hele domein. Hiermee moest gekookt, gewassen, gepoetst enz. worden. Het water liep langs de muren, vlak naast de elektriciteitsleidingen! Zelfs de politie kwam er langs maar dat bleek omwille van iets anders: de boer die het perceel ernaast bewerkte, had ‘kassa-kassa’ geroken. Bij iedere nieuw aangekomen groep gaf hij aan de politie door dat hij schade had aan zijn gewassen, in de hoop zo telkens een schadevergoeding te incasseren… Maar geen nood: al deze calamiteiten konden de veerkracht van RKJ Oostkamp niet klein krijgen!
MARTINE: In plaats van bij de pakken te blijven zitten, hebben we van dit kamp een 100 procent ‘buitenkamp’ gemaakt en dus zo weinig mogelijk in het gebouw verbleven. De maaltijden waren in een ‘take away avant la lettre’: onze camionette werd omgebouwd tot marktkar met o.m. de worsten aan draden bengelend. Iedereen kon zich daar komen bevoorraden. Alleen om te slapen moest je naar binnen natuurlijk, maar dat zullen we geweten hebben want de ene na de andere kreeg jeuk. Luizenshampoo gekocht en een algemene haarwasbeurt voor iedereen (van dat ene kraantje). Die hele anti-luizenoperatie hielp ons jammer genoeg niet vooruit want het bleken geen luizen maar vlooien, afkomstig van de vuile matrassen gevuld met stro.
MARIA: Gelukkig dat provinciaal proost Joris Weyts nog langskwam voor de kampmis. Hij vertelde het bekende catechetisch verhaal over het ‘soepsteentje’. Het is eens een andere manier om soep te maken hé. Het werkte echter op onze lachspieren en we hebben dat soepsteentje nog lang onthouden, zelfs nu nog komt het verhaal regelmatig boven water.
En zo konden ze nog uren doorgaan. Wat als… niet die 6 toevallige gesprekspartners maar misschien 66 of 666 oud-leidingsmensen rond onze gesprekstafel hadden gezeten? In elk geval: verhaalstof genoeg na al die jaren Roodkapjes en VKSJ Oostkamp.
Als uitsmijter, bij het maken van de foto: Wist je dat RKJ Oostkamp dit jaar 55 jaar bestaat? En dat ze lange tijd de grootste Roodkapjesgroep van West waren? En daar zijn mijn gesprekspartners op de foto de gangmakers van.