Roodkapjes: een verhaal apart: verschil tussen versies

Uit VKSJ-wiki
Ga naar: navigatie, zoeken
(Vakantiewerking)
(Verhalend kader)
Regel 73: Regel 73:
  
 
==Verhalend kader==
 
==Verhalend kader==
 +
Vanaf 1955 komt er aandacht voor een verhalend kader, om beter aan te sluiten bij de fantasiewereld van kinderen. Dit wordt Nationaal uitgedacht en concreet uitgewerkt door de diocesane en gewestelijke verantwoordelijken en medewerkers op hun activiteiten.
 +
Zo wordt Kroonhove tijdens de gouwdag van 1957 de Zonneburcht van een graaf en gravin, en het strand van De Panne in 1958 een luchthaven voor de Grote Vliegdag.
 +
Een '''verhaalfiguur''' komt als boodschapper niet alleen in beeld in het tijdschrift ''Roodkapje'', maar ook live tijdens de gouwdagen of nationale dagen: de ridder ''Parcifal'' in Koksijde (1961), de ''schattenkoning met zijn lakeien'' in Heist (1963), de stripfiguren ''Draadje, Jan Maat en Anatol de Beer'' in Heist (1965), ''Tante Griet met het vreugdewagentje Renolleke'' in Westouter (1966), ''Harlekijn'' in Wenduine (1967), ''Tevelisietje'' in Poperinge (1969), ''Kampioen'' (een letterwoord voor ‘Kordaat, Avontuurlijk, Moedig, Pienter, IJverig, Olijk, Eensgezind, Netjes!’) in 1970, de ballonvaarder ''Komesientje'' (1971), de grijze muis ''Sjoefel'' (1972), ''Kiki Sproet'' in Huize Op de Been (1973), ''Vodje en Bram'' (1974) ...
  
 +
Vanaf 1976-’77 zijn jaarthema en verhalend kader hetzelfde voor Roodkapjes en Jongknapen. Een overzicht vind je onder het trefwoord Jaarthema’s.
  
 
==Gouw- en Landdagen==
 
==Gouw- en Landdagen==

Versie van 26 jan 2019 om 11:44

Tienduizenden Vlaamse meisjes zijn ooit Roodkapje geweest. Die beweging voor kinderen vanaf 8 jaar ontstaat in de schoot van VKSJ-West in volle oorlogstijd.

VKSJ bestaat vanaf 1929-1930 voor meisjes vanaf 14 jaar. Aanvankelijk ligt de klemtoon op studie en vorming van de studerende meisjes, om hun taak op te nemen in de ruimere Katholieke Actie. Maar geleidelijk groeit het besef [1] dat de werking wat speelser moet, om aantrekkelijk te blijven. In 1939 kiest VKSJ Nationaal [2] voor de jeugdbewegingsmethode en groeit ook de idee om de werking te verruimen voor jongere meisjes vanaf 12 jaar. De opstart van de Roodkapjes in 1942 is even later dus een logische evolutie.

De wieg staat in Tielt

Yvonne Van Maele - sinds 1930 dioceesleidster van VKSJ West-Vlaanderen - zit al in 1941 met de idee om vanaf de basisschool met een soort VKSJ te beginnen Ze getuigt: “Ik was toen 32 jaar. Het was tijdens de oorlog zeer gemakkelijk om jeugd bijeen te krijgen. Ze hadden niet veel, ze konden niet veel weggaan. Ik heb gezegd tegen mijnheer Lowie, onze diocesane proost, dat er iets moest komen voor kinderen. En hij zei: ‘Doe maar’. Ik heb het toen voorgesteld aan mijnheer De Smet. Hij was onderpastoor in Tielt, waar ik woonde en waar het diocesaan VKSJ-secretariaat was. Hij ging daar direct in op en samen zijn we beginnen denken: hoe gaan we dat doen? De wieg stond dus in Tielt.”

Gewestproost Gerard De Smet nodigt Yvonne bij hem thuis uit rond Pasen 1941. Ze willen die droom omzetten in concrete ideeën en plannen. Eerst denken ze aan een “voor-VKSJ” voor de 12- tot 14 jarigen. Die meisjes zitten in het 7de en 8ste leerjaar van de basisschool. Maar ze beslissen snel om met 8-jarigen te starten, volledig aangepast aan de leefwereld van het kind. Yvonne: "De proost had een heel programma uitgedacht, een model voor meisjes van acht tot veertien jaar en gaf het een romantisch kleedje." [3]

Roodkapjes wordt de naam

De ideeën borrelen op en Yvonne noteert ijverig. Het moet aanschouwelijk zijn voor de kinderen, niet te abstract of te theoretisch. Sprookjes spreken sterk aan en zo’n sprookjesfiguur is Roodkapje. De leden kunnen Roodkapjes heten en een rood mutsje dragen i.p.v. het lichtblauwe van de VKSJ. En er steekt een moraal in het sprookje: Roodkapje moet gehoorzaam zijn en oppassen voor de wolf. Die wolf staat symbool voor het kwaad dat overal om de hoek loert, vooral de bedreiging van de reinheid. Roodkapje kan een herkenbaar rolmodel zijn voor de kinderen omdat zij geen prinses is maar een doodgewoon volks meisje. Ze is gedienstig (gaat oma bezoeken) en toch soms ondeugend (ze plukt toch bloempjes en wordt zo verrast door de leugenachtige wolf). Het uiteindelijk resultaat is braver. [4]

Eén toevoeging is wel nodig om van de bisschop de toestemming te krijgen. Ze maken van een Roodkapje ook een vroom meisje. Op een latere roodkapjesvlag knielt ze voor een kapelletje waarrond de wolf draait, midden een bloemenveld. Maria beschermt haar. Proost De Smet heeft zelfs al een idee voor een gebed van de Roodkapjes en ook voor een wet. In het tiende puntje staat: ‘Zij is op haar hoede voor de wolf.’ De bloempjes kunnen de morele vaardigheden zijn die de Roodkapjes aan hun medemensen en aan God schenken: reinheid, blijheid, gedienstigheid, .... Hij ziet de Vlaamse Roodkapjes al door de velden en straten lopen, overal blijgezind en gedienstig. Het uniform bestaat uit een rood sjaaltje en een rood kapje. Het leidt in bepaalde parochies tot verrast gefluister op het moment dat de Roodkapjes de kerk binnenstappen: ‘De socialisten gaan nu ook al naar de kerk!’. Yvonne geraakt ondanks de oorlogsschaarste, via de weverij van haar ouders, aan rode stof. De rode kleur staat symbool voor de liefde voor Maria en het (martelaars)bloed van de offervaardigheid. Ze zien het helemaal zitten.

De groet Doulè

Er moet ook een soort groet of leuze zijn die een opdracht inhoudt en wat mysterieus klinkt, een wachtwoord in een vreemde taal. Het Griekse woord voor dienstmaagd heeft wel iets: Doulè. Dat klinkt goed, straalt de grondidee van een gedienstig meisje uit en is gemakkelijk om krachtig uit te spreken als oprecht engagement: ‘Ik sta tot uw dienst (Maria)’. In 1943 was dat de leuze “Tot dienstbaarheid - altijd bereid!”. De leden begroeten elkaar en hun leidsters of proost met ‘Doulè’.

Ze vinden het zo’n schitterend idee dat ze er niet aan twijfelen dat bisschop Lamiroy dit zal toejuichen. Diezelfde week verliest Yvonne echter de bundel met uitgetikte plannen. Proost De Smet schrijft alles dus opnieuw uit, waarbij hij de idee meteen mooier structureert en sterker uitwerkt. Met dat dossier trekt de priester naar de bisschop. Hij breidt voor de veiligheid de naam ‘Roodkapjes’ uit tot ‘Roodkapjes van Onze Lieve Vrouw’.

De bisschop keurt het initiatief goed, Yvonne en proost De Smet kunnen de Roodkapjesbeweging opstarten. Ze spreken onderwijzeressen, religieuzen en VKSJ-leden aan en beginnen in de meisjesbasisscholen van Tielt, met de enthousiaste hulp van o.a. Rita Clement, laatstejaarsstudente aan de Normaalschool van Tielt en VKSJ-leidster.

De Roodkapjeswerking krijgt snel onverhoopte proporties, want de interesse is groot… ook buiten West-Vlaanderen.

Meer dan een West-Vlaams verhaal

Er wordt al snel overwogen om de werking nationaal te overkoepelen. In de studieweek van augustus 1942 wordt de Roodkapjeswerking voorgesteld en officieel aanvaard. Leidsters worden Goedhart genoemd, groepsleidsters zijn Blijgemoed. Deze termen neemt men over van Sint-Niklaas, waar ondertussen ook een kinderwerking van start ging.

Miet Haeck wordt de eerste nationale Blijgemoed. Zij is lid van VKSJ sinds 1930 en leidster in Lokeren. Op dit moment geeft ze les in Eeklo en Tielt, waar Yvonne Van Maele woont, die haar dus kent en voorstelt. Er worden ook diocesane Blijgemoeden aangesteld, die door de Roodkapjes Grote zus genoemd worden. Vanuit de afdelingen sturen Roodkapjes kaartjes van op kamp, tekeningen en briefjes met verslag van activiteiten, of bedankingen – bv. na een gouwdag – naar hun (diocesane of nationale) Grote zus.

In de herfst van 1942 (vermoedelijk) geeft het Nationale Secretariaat van VKSJ het boekje Roodkapje, Proeve van werking voor Jong-V.K.S.J. of de Roodkapjes van O.L. Vrouw uit. Daarin wordt de nieuwe werking grondig voorgesteld aan ouders en leidsters: verantwoording, grondige uitleg van doel, geest, werking en organisatie, kant en klare programma’s, gebeden, verhalen, kinderlectuur, spelen, turnlessen, dansen, liederen … Er staat zelfs een kleurplaat in met een mogelijke Roodkapjesvlag.

Deze handleiding past helemaal in de geest van de Katholieke Actie en is dus zeer religieus getint. Het boekje heet terecht een ‘proeve’. Twee jaar later verschijnt een bijgeschaafde versie van de Roodkapjeswerking, meer op niveau van het kind. De wolf komt niet meer voor in het gebed en in de wet. Zelfs de sprookjesfiguur Roodkapje verdwijnt eind de jaren veertig uit de aandacht. Roodkapje en de wolf stonden aan de wieg, kwamen voor op de vlag, maar worden niet samen met de beweging groot. Enkel op de vrome prentjes die de wetspunten illustreren, komt nog een meisje met een rood mantelkapje voor.

Het is merkwaardig hoe snel de nieuwe kinderbeweging tijdens de Duitse bezetting kan uitgroeien. In september 1942 zijn er officieel 200 Roodkapjes. Tussen 1946 en 1952 zijn dat er voor heel Vlaanderen reeds 5 000. Het grootse jubileumfeest n.a.v. tien jaar Roodkapjes geeft de ledencijfers een boost: in 1954 zijn er 12 000 Roodkapjes in Vlaanderen. [5]

Roodkapjes en Kroonwacht

Het verhaal van de Roodkapjesbeweging heeft in West-Vlaanderen merkwaardig genoeg heel wat gelijkenissen met de Kroonwacht. Die meisjesbeweging ontstaat ook in 1942-1943, voor dezelfde leeftijdsgroep, en enkel in West-Vlaanderen, omdat de Brugse bisschop Lamiroy geen Chiromeisjes wil in zijn bisdom. Maar op hetzelfde moment probeert men dus Roodkapjesgroepen en Kroonwachtgroepen op te starten in dezelfde provincie. Beide bewegingen kennen succes, maar wie of wat bepaalt welke groep waar start, is ons niet duidelijk …

Doordat de Kroonwacht op zondag samenkomt, hebben zij minder moeite om oudere leden aan te trekken. In januari 1965 mogen ze van bisschop Desmedt aansluiten bij Chirojeugd en dus officieel Chiromeisjes heten.

Ledentijdschrift

Ondanks de papierschaarste van de oorlogsjaren ontvangen de leden vanaf 12 april 1943 een eigen tijdschrift Roodkapje. Dat wordt verspreid via de school, wat veel bespaart op de portkosten. Foto’s en verslagjes van plaatselijke groepjes en een zoekwedstrijd stimuleren de betrokkenheid van de lezers. Een populaire rubriek is Tante Griet. Zij reageert op de ingezonden opstelletjes en gedichtjes. De rubriek is, afhankelijk van de persoon achter Griet, een harde of lieve tante die streng of bemoedigend kan zijn. Sommige afdelingen zijn tijdens de eerste naoorlogse jaren trouwe klant en sturen veel tekstjes in (Kortemark, Tielt, Dottenijs, Ruiselede en Sint-Vincentius Torhout). Yvonne Van Maele is de eerste ‘Tante Griet’ en ze wordt opgevolgd door Lily Boeyen, Imelda Verstraete, Miet Haeck... Spelletjes en frisse artikeltjes moeten andere kinderen prikkelen om Roodkapje te worden en dus ook geabonneerd te raken.

Het ledentijdschrift Roodkapje verdwijnt in 1973-1974 en Robbedol wordt het gemeenschappelijk tijdschrift voor Roodkapjes en Jongknapen (KSA).

Leidingstijdschrift

Voor Roodkapjesleidsters wordt van 1948 tot 1973 een nationaal tijdschrift uitgegeven. Blije Groei is de opvolger van Jong-VKSJ-Bestuursblad en Voor-VKSJ-Bestuursblad. Het verschijnt aanvankelijk tweemaal per trimester, later vier maal per jaar. De redactie bestaat uit de vijf diocesane Blijgemoeden (W-VL, O-VL, Antwerpen, Limburg en Brabant) en de nationaal verantwoordelijke voor Jeugdleven (tussen 1962-1969 onze West-Vlaamse Huguette Dessart), o.l.v. de nationale Blijgemoed. Ze komen samen tijdens weekends op het nationaal secretariaat of ergens te velde …

In Blije Groei leggen zij de bedoeling en de vormgeving van het jaarthema uit. In grote lijnen schrijven ze ook de agenda van de afdelingsraad, de Goedhartenvergaderingen, de startvergaderingen, de eucharistievieringen, de kerstfeestjes … en geven ideeën voor knutselwerkjes, dansjes, enz. In de zomereditie wordt vaak een volledig kampprogramma uitgewerkt, vertrekkend vanuit een bepaald kampthema dat los staat van het jaarthema.

Deze ideeën worden plaatselijk sterk gevolgd en uitgevoerd. Alle Roodkapjes van Vlaanderen krijgen dus hetzelfde aanbod zoals in de jaarprogramma’s van Blije Groei wordt voorgesteld. Die zijn tot eind de jaren ’59 heel godsdienstig opgevat. In de praktijk spreken wellicht vooral de speelse activiteiten aan.

Schoolwerking

Ook in West-Vlaanderen zijn de meeste Roodkapjesafdelingen heel lang schoolgebonden. Ze komen samen op woensdag- of zaterdagnamiddag.

De groepen kiezen vaak originele namen zoals Elfenland (Josefienen Zilverstraat Brugge), Staartster (Heilige Familie, Brugge), Vuurtoren ( O.L.V.-Hemelvaart, Paalstraat Brugge), Berenheem (Beernem), Kustwacht (Molenstraat Blankenberge), Golfbrekers (Kaaistraat in Oostende), Hoppeland en Westland in Poperinge, Fioretti (Nonnenstraat in Roeselare), Dumbo (Hugo Verrieststraat, Roeselare), Mandelburcht (Izegem), Sparretop (Torhout), Zonnestraaltjes (Kortemark), Duinviooltjes (De Panne). [6]

De provinciale leiding raadt aan om te werken met groepen van maximum veertig leden. In grotere basisscholen geeft die splitsing de kans om leeftijdsgericht te werken. Telkens moet daarvoor een Goedhart gevonden worden bij de VKSJ-meisjes of de onderwijzeressen. Zij kan haar groep opsplitsen in 'ronden' (met bloemennamen) van een tiental leden en zich daarin laten assisteren door een ‘rondeleidsterke’.

Leden van het derde studiejaar zijn nog aspirant Roodkapje. Pas na het afleggen van de belofte wordt men een echt Roodkapje: een Zilveren-Roodkapje in het vierde leerjaar, een Gouden-Roodkapje in het vijfde leerjaar en een Zonnemeisje in het zesde leerjaar. In de jaren ’60 vallen deze graden weg.

Vakantiewerking

In de zomervakantie ligt de gewone werking in de scholen stil. Na een aantal jaar vult men die leemte op door kampen te organiseren, georganiseerd door gewest, diocees of nationaal. Zo gaan er diocesane Roodkapjeskampen door van 16 augustus tot 1 september 1947 in Mariënhove, Wakken, waar de Roodkapjes zich telkens voor drie dagen kunnen inschrijven.

In het tijdschrift Roodkapje steekt vanaf 1946-'47 een uitnodiging voor nationaal georganiseerde zomerkampen in de kamphuizen Bloemenhuis op de Kwaremont (zomer 1947), Emmaüs in Weelde (vanaf zomer 1948), Mariënhove in Wakken en Kroonhove in Oostkamp (vanaf zomer 1949). De ouders kunnen hun kind rechtstreeks via dit formulier inschrijven voor een periode van acht tot dertig dagen. Deze kinderopvang is voor werkende ouders een mooi aanbod. De respons overstijgt de verwachtingen en vraagt niet alleen grote soepelheid en creativiteit, maar ook mobilisatie van extra Goedharten. [7]

Later worden er ook kampen of vakantieactiviteiten per gewest georganiseerd door de gewestelijke Blijgemoeden. [8]

Uiteindelijk organiseren de meeste plaatselijke groepen zelf een jaarlijks kamp van 4 à 5 dagen. Een groep moet aanvankelijk wel een ‘kamppas’ vragen aan Nationaal – tegen 1 juni – om te mógen op kamp gaan.

Verhalend kader

Vanaf 1955 komt er aandacht voor een verhalend kader, om beter aan te sluiten bij de fantasiewereld van kinderen. Dit wordt Nationaal uitgedacht en concreet uitgewerkt door de diocesane en gewestelijke verantwoordelijken en medewerkers op hun activiteiten. Zo wordt Kroonhove tijdens de gouwdag van 1957 de Zonneburcht van een graaf en gravin, en het strand van De Panne in 1958 een luchthaven voor de Grote Vliegdag. Een verhaalfiguur komt als boodschapper niet alleen in beeld in het tijdschrift Roodkapje, maar ook live tijdens de gouwdagen of nationale dagen: de ridder Parcifal in Koksijde (1961), de schattenkoning met zijn lakeien in Heist (1963), de stripfiguren Draadje, Jan Maat en Anatol de Beer in Heist (1965), Tante Griet met het vreugdewagentje Renolleke in Westouter (1966), Harlekijn in Wenduine (1967), Tevelisietje in Poperinge (1969), Kampioen (een letterwoord voor ‘Kordaat, Avontuurlijk, Moedig, Pienter, IJverig, Olijk, Eensgezind, Netjes!’) in 1970, de ballonvaarder Komesientje (1971), de grijze muis Sjoefel (1972), Kiki Sproet in Huize Op de Been (1973), Vodje en Bram (1974) ...

Vanaf 1976-’77 zijn jaarthema en verhalend kader hetzelfde voor Roodkapjes en Jongknapen. Een overzicht vind je onder het trefwoord Jaarthema’s.

Gouw- en Landdagen

Vorming van de leiding

Roodkapjes en VKSJ

Steeds jonger

Ploegenwerking

Huidige werking

  1. Ook in Chiro en Scouting
  2. Op de nationale studiedagen 16-19 augustus 1939 te Onze-Lieve-Vrouw-Waver
  3. Lees het volledig interview met Yvonne Van Maele
  4. In de publicatie Roodkapje, proeve van werking voor Jong-V.K.S.J, wellicht 1943, lezen we op p. 4: “Het oude sprookje van Roodkapje en den wolf, maakt de les van dienstvaardigheid klaar en aanschouwelijk: ze wezen dienstvaardig zooals Roodkapje, doch niet ongehoorzaam noch lichtzinnig zooals Roodkapje het was. R.K. van O. L. Vrouw zijn nooit ongehoorzaam en luisteren nooit naar den boozen wolf.
  5. Cijfers voor West-Vlaanderen: in 1951-52 zijn er 1 352 Roodkapjes, verdeeld over een zestigtal afdelingen. Daarvan zijn slechts enkele niet aan een school, maar aan een parochie verbonden. Zo’n tien jaar later, 1960-1961, tellen we 65 afdelingen, meteen het grootste aantal Roodkapjesgroepen dat West-Vlaanderen ooit telde.
  6. Twee concentraties vallen op in 1966: Brugge (elf afdelingen) en Ieper (dertien afdelingen).
  7. Miet Haeck herinnert zich: “Verschillende ouders vroegen of we de kinderen niet langer konden houden. Ze hadden een zaak of moesten uit werken. We zochten twee kampeerplaatsen. En aangezien we toen nog niet in tenten mochten op kamp gaan, hebben we in 1947 twee kastelen gehuurd: tot 1955 het kasteel van Katholieke Actie in Oostkamp (50 frank of 1,25 € voor een week kamp) dat we omdoopten tot ‘Kroonhove’ en ook een deel van het kasteel van Emmaüs in Weelde (40 frank of 1 € voor een week kamp). Daar waren al kostgangers en dat was dus al gemakkelijker. De kamphuizen waren al na twee jaar erkend door het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn (NWK). Via een brief aan de ouders konden de kinderen dan ingeschreven worden voor een week of voor een maand. De allereerste keer hadden we het wat onderschat. De opkomst was massaal, meer dan het kasteel aankon. Maar de leidsters wilden niemand weigeren en zeiden “Geen probleem, we lossen dat wel op!”. De kampen waren altijd volzet en we konden dat bolwerken doordat er altijd veel leidsters kwamen helpen. Sommigen deden dat liever dan zelf gewoon op kamp gaan. We volgden het programma van VKS, maar helemaal aangepast aan de kleintjes: dus ook met formaties, vlaggenrituelen, wachtwoorden, lied en wacht bij het kapelletje van Onze-Lieve-Vrouw. De leidsters waren meestal VKS’ers en op bepaalde momenten namen we ook, op vraag van de Sociale Hogeschool, stagiairs aan. Die hielpen dan mee.”
  8. In Diocesane Mededelingen van 1955-1956 wijst de provinciale Blijgemoed Monique Dekeerle op de dringende noodzaak om meer parochiaal of stedelijk te werken, vooral met het oog op de verlofwerking of om met verschillende scholen samen op een namiddag of zelfs op een zondagvoormiddag een activiteit te organiseren.