Roodkapjes: verschil tussen versies

Uit VKSJ-wiki
Ga naar: navigatie, zoeken
(Verhalend kader)
(Gouw- en Landdagen)
Regel 88: Regel 88:
 
In hun jeugdig enthousiasme rekent de diocesane en nationale leiding telkens op mooi weer. Ze riskeren het meestal om geen regenprogramma te voorzien, wat volgens sommigen getuigt van een heilig geloof … Het lukt niet altijd: de gouwdag van 1963 staat in ieders herinnering als volledig uitgeregend!
 
In hun jeugdig enthousiasme rekent de diocesane en nationale leiding telkens op mooi weer. Ze riskeren het meestal om geen regenprogramma te voorzien, wat volgens sommigen getuigt van een heilig geloof … Het lukt niet altijd: de gouwdag van 1963 staat in ieders herinnering als volledig uitgeregend!
  
Zie ook onder het trefwoord Activiteiten.
+
Zie ook onder het trefwoord [[:Categorie:Activiteiten|Activiteiten.]]
  
 
==Vorming van de leiding==
 
==Vorming van de leiding==

Versie van 6 aug 2020 om 07:24

Tienduizenden Vlaamse meisjes zijn ooit Roodkapje geweest. Die beweging voor kinderen vanaf 8 jaar ontstaat in de schoot van VKSJ-West in volle oorlogstijd.

VKSJ bestaat vanaf 1929-1930 voor meisjes vanaf 14 jaar. Aanvankelijk ligt de klemtoon op studie en vorming van de studerende meisjes, om hun taak op te nemen in de ruimere Katholieke Actie. Maar geleidelijk groeit het besef [1] dat de werking wat speelser moet, om aantrekkelijk te blijven. In 1939 kiest VKSJ Nationaal [2] voor de jeugdbewegingsmethode en groeit ook de idee om de werking te verruimen voor jongere meisjes vanaf 12 jaar. De opstart van de Roodkapjes in 1942 is even later dus een logische evolutie.

De wieg staat in Tielt

Yvonne Van Maele - sinds 1930 dioceesleidster van VKSJ West-Vlaanderen - zit al in 1941 met de idee om vanaf de basisschool met een soort VKSJ te beginnen Ze getuigt: “Ik was toen 32 jaar. Het was tijdens de oorlog zeer gemakkelijk om jeugd bijeen te krijgen. Ze hadden niet veel, ze konden niet veel weggaan. Ik heb gezegd tegen mijnheer Lowie, onze diocesane proost, dat er iets moest komen voor kinderen. En hij zei: ‘Doe maar’. Ik heb het toen voorgesteld aan mijnheer De Smet. Hij was onderpastoor in Tielt, waar ik woonde en waar het diocesaan VKSJ-secretariaat was. Hij ging daar direct in op en samen zijn we beginnen denken: hoe gaan we dat doen? De wieg stond dus in Tielt.”

Gewestproost Gerard De Smet nodigt Yvonne bij hem thuis uit rond Pasen 1941. Ze willen die droom omzetten in concrete ideeën en plannen. Eerst denken ze aan een “voor-VKSJ” voor de 12- tot 14 jarigen. Die meisjes zitten in het 7de en 8ste leerjaar van de basisschool. Maar ze beslissen snel om met 8-jarigen te starten, volledig aangepast aan de leefwereld van het kind. Yvonne: "De proost had een heel programma uitgedacht, een model voor meisjes van acht tot veertien jaar en gaf het een romantisch kleedje." [3]

Roodkapjes wordt de naam

De ideeën borrelen op en Yvonne noteert ijverig. Het moet aanschouwelijk zijn voor de kinderen, niet te abstract of te theoretisch. Sprookjes spreken sterk aan en zo’n sprookjesfiguur is Roodkapje. De leden kunnen Roodkapjes heten en een rood mutsje dragen i.p.v. het lichtblauwe van de VKSJ. En er steekt een moraal in het sprookje: Roodkapje moet gehoorzaam zijn en oppassen voor de wolf. Die wolf staat symbool voor het kwaad dat overal om de hoek loert, vooral de bedreiging van de reinheid. Roodkapje kan een herkenbaar rolmodel zijn voor de kinderen omdat zij geen prinses is maar een doodgewoon volks meisje. Ze is gedienstig (gaat oma bezoeken) en toch soms ondeugend (ze plukt toch bloempjes en wordt zo verrast door de leugenachtige wolf). Het uiteindelijk resultaat is braver. [4]

Eén toevoeging is wel nodig om van de bisschop de toestemming te krijgen. Ze maken van een Roodkapje ook een vroom meisje. Op een latere roodkapjesvlag knielt ze voor een kapelletje waarrond de wolf draait, midden een bloemenveld. Maria beschermt haar. Proost De Smet heeft zelfs al een idee voor een gebed van de Roodkapjes en ook voor een wet. In het tiende puntje staat: ‘Zij is op haar hoede voor de wolf.’ De bloempjes kunnen de morele vaardigheden zijn die de Roodkapjes aan hun medemensen en aan God schenken: reinheid, blijheid, gedienstigheid, .... Hij ziet de Vlaamse Roodkapjes al door de velden en straten lopen, overal blijgezind en gedienstig. Het uniform bestaat uit een rood sjaaltje en een rood kapje. Het leidt in bepaalde parochies tot verrast gefluister op het moment dat de Roodkapjes de kerk binnenstappen: ‘De socialisten gaan nu ook al naar de kerk!’. Yvonne geraakt ondanks de oorlogsschaarste, via de weverij van haar ouders, aan rode stof. De rode kleur staat symbool voor de liefde voor Maria en het (martelaars)bloed van de offervaardigheid. Ze zien het helemaal zitten.

De groet Doulè

Groet Doulè
Er moet ook een soort groet of leuze zijn die een opdracht inhoudt en wat mysterieus klinkt, een wachtwoord in een vreemde taal. Het Griekse woord voor dienstmaagd heeft wel iets: Doulè. Dat klinkt goed, straalt de grondidee van een gedienstig meisje uit en is gemakkelijk om krachtig uit te spreken als oprecht engagement: ‘Ik sta tot uw dienst (Maria)’. In 1943 was dat de leuze “Tot dienstbaarheid - altijd bereid!”. De leden begroeten elkaar en hun leidsters of proost met ‘Doulè’.

Ze vinden het zo’n schitterend idee dat ze er niet aan twijfelen dat bisschop Lamiroy dit zal toejuichen. Diezelfde week verliest Yvonne echter de bundel met uitgetikte plannen. Proost De Smet schrijft alles dus opnieuw uit, waarbij hij de idee meteen mooier structureert en sterker uitwerkt. Met dat dossier trekt de priester naar de bisschop. Hij breidt voor de veiligheid de naam ‘Roodkapjes’ uit tot ‘Roodkapjes van Onze Lieve Vrouw’.

De bisschop keurt het initiatief goed, Yvonne en proost De Smet kunnen de Roodkapjesbeweging opstarten. Ze spreken onderwijzeressen, religieuzen en VKSJ-leden aan en beginnen in de meisjesbasisscholen van Tielt, met de enthousiaste hulp van o.a. Rita Clement, laatstejaarsstudente aan de Normaalschool van Tielt en VKSJ-leidster.

De Roodkapjeswerking krijgt snel onverhoopte proporties, want de interesse is groot… ook buiten West-Vlaanderen.

Meer dan een West-Vlaams verhaal

Er wordt al snel overwogen om de werking nationaal te overkoepelen. In de studieweek van augustus 1942 wordt de Roodkapjeswerking voorgesteld en officieel aanvaard. Leidsters worden Goedhart genoemd, groepsleidsters zijn Blijgemoed. Deze termen neemt men over van Sint-Niklaas, waar ondertussen ook een kinderwerking van start ging.

Miet Haeck wordt de eerste nationale Blijgemoed. Zij is lid van VKSJ sinds 1930 en leidster in Lokeren. Op dit moment geeft ze les in Eeklo en Tielt, waar Yvonne Van Maele woont, die haar dus kent en voorstelt. Er worden ook diocesane Blijgemoeden aangesteld, die door de Roodkapjes Grote zus genoemd worden. Vanuit de afdelingen sturen Roodkapjes kaartjes van op kamp, tekeningen en briefjes met verslag van activiteiten, of bedankingen – bv. na een gouwdag – naar hun (diocesane of nationale) Grote zus.

In de herfst van 1942 (vermoedelijk) geeft het Nationale Secretariaat van VKSJ het boekje Roodkapje, Proeve van werking voor Jong-V.K.S.J. of de Roodkapjes van O.L. Vrouw uit. Daarin wordt de nieuwe werking grondig voorgesteld aan ouders en leidsters: verantwoording, grondige uitleg van doel, geest, werking en organisatie, kant en klare programma’s, gebeden, verhalen, kinderlectuur, spelen, turnlessen, dansen, liederen … Er staat zelfs een kleurplaat in met een mogelijke Roodkapjesvlag.

Deze handleiding past helemaal in de geest van de Katholieke Actie en is dus zeer religieus getint. Het boekje heet terecht een ‘proeve’. Twee jaar later verschijnt een bijgeschaafde versie van de Roodkapjeswerking, meer op niveau van het kind. De wolf komt niet meer voor in het gebed en in de wet. Zelfs de sprookjesfiguur Roodkapje verdwijnt eind de jaren veertig uit de aandacht. Roodkapje en de wolf stonden aan de wieg, kwamen voor op de vlag, maar worden niet samen met de beweging groot. Enkel op de vrome prentjes die de wetspunten illustreren, komt nog een meisje met een rood mantelkapje voor.

Het is merkwaardig hoe snel de nieuwe kinderbeweging tijdens de Duitse bezetting kan uitgroeien. In september 1942 zijn er officieel 200 Roodkapjes. Tussen 1946 en 1952 zijn dat er voor heel Vlaanderen reeds 5 000. Het grootse jubileumfeest n.a.v. tien jaar Roodkapjes geeft de ledencijfers een boost: in 1954 zijn er 12 000 Roodkapjes in Vlaanderen. [5]

Roodkapjes en Kroonwacht

Het verhaal van de Roodkapjesbeweging heeft in West-Vlaanderen merkwaardig genoeg heel wat gelijkenissen met de Kroonwacht. Die meisjesbeweging ontstaat ook in 1942-1943, voor dezelfde leeftijdsgroep, en enkel in West-Vlaanderen, omdat de Brugse bisschop Lamiroy geen Chiromeisjes wil in zijn bisdom. Maar op hetzelfde moment probeert men dus Roodkapjesgroepen en Kroonwachtgroepen op te starten in dezelfde provincie. Beide bewegingen kennen succes, maar wie of wat bepaalt welke groep waar start, is ons niet duidelijk …

Doordat de Kroonwacht op zondag samenkomt, hebben zij minder moeite om oudere leden aan te trekken. In januari 1965 mogen ze van bisschop Desmedt aansluiten bij Chirojeugd en dus officieel Chiromeisjes heten.

Ledentijdschrift

Ondanks de papierschaarste van de oorlogsjaren ontvangen de leden vanaf 12 april 1943 een eigen tijdschrift Roodkapje. Dat wordt verspreid via de school, wat veel bespaart op de portkosten. Foto’s en verslagjes van plaatselijke groepjes en een zoekwedstrijd stimuleren de betrokkenheid van de lezers. Een populaire rubriek is Tante Griet. Zij reageert op de ingezonden opstelletjes en gedichtjes. De rubriek is, afhankelijk van de persoon achter Griet, een harde of lieve tante die streng of bemoedigend kan zijn. Sommige afdelingen zijn tijdens de eerste naoorlogse jaren trouwe klant en sturen veel tekstjes in (Kortemark, Tielt, Dottenijs, Ruiselede en Sint-Vincentius Torhout). Yvonne Van Maele is de eerste ‘Tante Griet’ en ze wordt opgevolgd door Lily Boeyen, Imelda Verstraete, Miet Haeck... Spelletjes en frisse artikeltjes moeten andere kinderen prikkelen om Roodkapje te worden en dus ook geabonneerd te raken.

Het ledentijdschrift Roodkapje verdwijnt in 1973-1974 en Robbedol wordt het gemeenschappelijk tijdschrift voor Roodkapjes en Jongknapen (KSA).

Leidingstijdschrift

Voor Roodkapjesleidsters wordt van 1948 tot 1973 een nationaal tijdschrift uitgegeven. Blije Groei is de opvolger van Jong-VKSJ-Bestuursblad en Voor-VKSJ-Bestuursblad. Het verschijnt aanvankelijk tweemaal per trimester, later vier maal per jaar. De redactie bestaat uit de vijf diocesane Blijgemoeden (W-VL, O-VL, Antwerpen, Limburg en Brabant) en de verantwoordelijke voor Jeugdleven (tussen 1962-1969 Huguette Dessart), o.l.v. de nationale Blijgemoed. Ze komen samen tijdens weekends op het nationaal secretariaat of ergens te velde …

In Blije Groei leggen zij de bedoeling en de vormgeving van het jaarthema uit. In grote lijnen schrijven ze ook de agenda van de afdelingsraad, de Goedhartenvergaderingen, de startvergaderingen, de eucharistievieringen, de kerstfeestjes … en geven ideeën voor knutselwerkjes, dansjes, enz. In de zomereditie wordt vaak een volledig kampprogramma uitgewerkt, vertrekkend vanuit een bepaald kampthema dat los staat van het jaarthema.

Deze ideeën worden plaatselijk sterk gevolgd en uitgevoerd. Alle Roodkapjes van Vlaanderen krijgen dus hetzelfde aanbod zoals in de jaarprogramma’s van Blije Groei wordt voorgesteld. Die zijn tot eind de jaren ’59 heel godsdienstig opgevat. In de praktijk spreken wellicht vooral de speelse activiteiten aan.

Schoolwerking

Ook in West-Vlaanderen zijn de meeste Roodkapjesafdelingen heel lang schoolgebonden. Ze komen samen op woensdag- of zaterdagnamiddag.

De groepen kiezen vaak originele namen zoals Elfenland (Josefienen Zilverstraat Brugge), Staartster (Heilige Familie, Brugge), Vuurtoren ( O.L.V.-Hemelvaart, Paalstraat Brugge), Berenheem (Beernem), Kustwacht (Molenstraat Blankenberge), Golfbrekers (Kaaistraat in Oostende), Hoppeland en Westland in Poperinge, Fioretti (Nonnenstraat in Roeselare), Dumbo (Hugo Verrieststraat, Roeselare), Mandelburcht (Izegem), Sparretop (Torhout), Zonnestraaltjes (Kortemark), Duinviooltjes (De Panne). [6]

De provinciale leiding raadt aan om te werken met groepen van maximum veertig leden. In grotere basisscholen geeft die splitsing de kans om leeftijdsgericht te werken. Telkens moet daarvoor een Goedhart gevonden worden bij de VKSJ-meisjes of de onderwijzeressen. Zij kan haar groep opsplitsen in 'ronden' (met bloemennamen) van een tiental leden en zich daarin laten assisteren door een ‘rondeleidsterke’.

Leden van het derde studiejaar zijn nog aspirant Roodkapje. Pas na het afleggen van de belofte wordt men een echt Roodkapje: een Zilveren-Roodkapje in het vierde leerjaar, een Gouden-Roodkapje in het vijfde leerjaar en een Zonnemeisje in het zesde leerjaar. In de jaren ’60 vallen deze graden weg.

Vakantiewerking

In de zomervakantie ligt de gewone werking in de scholen stil. Na een aantal jaar vult men die leemte op door kampen te organiseren, georganiseerd door gewest, diocees of nationaal. Zo gaan er diocesane Roodkapjeskampen door van 16 augustus tot 1 september 1947 in Mariënhove, Wakken, waar de Roodkapjes zich telkens voor drie dagen kunnen inschrijven.

In het tijdschrift Roodkapje steekt vanaf 1946-'47 een uitnodiging voor nationaal georganiseerde zomerkampen in de kamphuizen Bloemenhuis op de Kwaremont (zomer 1947), Emmaüs in Weelde (vanaf zomer 1948), Mariënhove in Wakken en Kroonhove in Oostkamp (vanaf zomer 1949). De ouders kunnen hun kind rechtstreeks via dit formulier inschrijven voor een periode van acht tot dertig dagen. Deze kinderopvang is voor werkende ouders een mooi aanbod. De respons overstijgt de verwachtingen en vraagt niet alleen grote soepelheid en creativiteit, maar ook mobilisatie van extra Goedharten. [7]

Later worden er ook kampen of vakantieactiviteiten per gewest georganiseerd door de gewestelijke Blijgemoeden. [8]

Uiteindelijk organiseren de meeste plaatselijke groepen zelf een jaarlijks kamp van 4 à 5 dagen. Een groep moet aanvankelijk wel een ‘kamppas’ vragen aan Nationaal – tegen 1 juni – om te mógen op kamp gaan.

Verhalend kader

Vanaf 1955 komt er aandacht voor een verhalend kader, om beter aan te sluiten bij de fantasiewereld van kinderen. Dit wordt Nationaal uitgedacht en concreet uitgewerkt door de diocesane en gewestelijke verantwoordelijken en medewerkers op hun activiteiten. Zo wordt Kroonhove tijdens de gouwdag van 1957 de Zonneburcht van een graaf en gravin, en het strand van De Panne in 1958 een luchthaven voor de Grote Vliegdag. Een verhaalfiguur komt als boodschapper niet alleen in beeld in het tijdschrift Roodkapje, maar ook live tijdens de gouwdagen of nationale dagen: de ridder Parcifal in Koksijde (1961), de schattenkoning met zijn lakeien in Heist (1963), de stripfiguren Draadje, Jan Maat en Anatol de Beer in Heist (1965), Tante Griet met het vreugdewagentje Renolleke in Westouter (1966), Harlekijn in Wenduine (1967), Tevelisietje in Poperinge (1969), Kampioen (een letterwoord voor ‘Kordaat, Avontuurlijk, Moedig, Pienter, IJverig, Olijk, Eensgezind, Netjes!’) in 1970, de ballonvaarder Komesientje (1971), de grijze muis Sjoefel (1972), Kiki Sproet in Huize Op de Been (1973), Vodje en Bram (1974) ...

Vanaf 1976-’77 zijn jaarthema en verhalend kader hetzelfde voor Roodkapjes en Jongknapen. Een overzicht vind je onder het trefwoord Jaarthema’s.

Gouw- en Landdagen

Voor Roodkapjes is het duidelijk dat ze deel uitmaken van een grote beweging, niet alleen door de verslagjes en foto’s van andere afdelingen in Roodkapje, maar ook door deelname aan gewestelijke, diocesane of nationale activiteiten.

Op provinciaal vlak gaat voor alle Roodkapjes vanaf 1960 jaarlijks een gouwdag door, vaak op de donderdag van Onze-Lieve-Heer-Hemelvaart. De locatie is vaak Wenduine, Oostkamp, Westouter, De Panne en Heist.

Bij een jubileum maakt de gouwdag plaats voor een nationale landdag die een massa leden samen brengt: 3 000 Roodkapjes in Brussel (1952, viering tien jaar), 6 000 Roodkapjes in Antwerpen (1962, viering twintig jaar), en het grootste aantal Roodkapjes ooit bijeen was 9 000, op de Zilveren Zeedag in Heist in 1968 (viering 25 jaar). West-Vlaanderen viert dan haar 4 000e Roodkapje. Op 26 januari 1968 wordt vanuit de kapel van het Instituut Heilige Familie in Tielt een TV-Roodkapjesmis uitgezonden met o.a. de West-Vlaamse diocesane Blijgemoed Rita Vercruysse in beeld. Het massale van de beweging komt daardoor ook in de media. [9]

In hun jeugdig enthousiasme rekent de diocesane en nationale leiding telkens op mooi weer. Ze riskeren het meestal om geen regenprogramma te voorzien, wat volgens sommigen getuigt van een heilig geloof … Het lukt niet altijd: de gouwdag van 1963 staat in ieders herinnering als volledig uitgeregend!

Zie ook onder het trefwoord Activiteiten.

Vorming van de leiding

De kwaliteit van de plaatselijke werking hangt uiteraard sterk af van de leiding. De Goedharten zijn 14 à 17 jaar oud. Van hen wordt verwacht dat zij na een activiteit even samenzitten en tweemaal per maand een Goedhartenvergadering houden om de wekelijkse activiteiten voor te bereiden. Ze vinden daarvoor inspiratie in Blije Groei of soms ook in Werk en Vorder, het leidingsblad van VKSJ. Anno 1965 begint de Goedhartenvergadering met een bezinning die aansluit bij het jaarthema, geleid door de Blijgemoed. Vervolgens gaat één Goedhart een kwartier dieper in op het jaarthema met wat uitleg, een passende evangelietekst en enkele discussievragen. Pas daarna volgt het praktische luik van de vergadering met taakverdeling.

De diocesane leiding biedt verdere pedagogische vorming aan. Tweemaal per werkjaar organiseert ze een Goedhartendag om het nieuwe jaarthema voor te stellen en uit te werken, om tips te geven voor de gouwdag ... Zo'n Goedhartendag breng soms tot 250 leidsters samen en is altijd een drukke bedoening met veel praktische voorbereiding en uitwerking. De nieuwe leidsters krijgen tijdens die dag een apart vormingsmoment en worden per trimester ook verwacht op een gewestelijke Goedhartennamiddag.

Startende leidsters worden tot 1971 verwacht op een Goedhartenkamp. Dat duurt een drietal dagen en gaat door in de paasvakantie in bv. Proven, Roeselare (Sint-Idesbald), Heist of Oostkamp. Naast algemene en religieuze vorming krijgen de cursisten bruikbare tips en vaardigheden aangeleerd zoals manuele, verbale en lichamelijke expressie, volksdans, spel en sport en zang. Naar het einde toe leggen ze een aantal praktische proeven af en hebben ze een ernstig gesprek met de diocesane proost en diocesane Blijgemoed. Op de laatste dag volgt de plechtige aanstelling van de nieuwe Goedharten. Voor hen betekent dat het hoogtepunt van het Goedhartenkamp, in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van het bisdom.

Voor Blijgemoeden zijn er Leidstersweekends (trimestrieel) en Leidstersretraites (drie dagen in kerst- of paasvakantie).

De Roodkapjesleiding wordt ook uitgenodigd om deel te nemen aan de Studentinnentochten van VKSJ.

Vanaf de jaren ‘70 wordt de vorming geïntegreerd in de leidingscursussen van VKSJ. Rond 1978 wordt die aangevuld met vormingsweekends voor Roodkapjesleidsters, georganiseerd door de provinciale Roodkapjesploeg in d’ Oude Pastorie van Zande. De Basiscursus gaat van 1978 tot 1985 door in Brugge (Sint-Leocollege en daarna Hemelsdaele) en sinds 1986 in Hoogveld te Veldegem. De cursus verandert ondertussen van naam: in 2000 Animatorencursus, in 2004 Bonzaï en sinds 2017 X-peditie. Tijdens die cursus is één sessie rond leeftijdsgericht werken voorzien.

Roodkapjes en VKSJ

Op provinciaal (en nationaal) vlak blijven de Roodkapjes steeds kind van de VKSJ-familie. Maar door de school-gebonden werking ontstaan de plaatselijke Roodkapjesgroepen los van de VKSJ-groepen. De provinciale werking splitst zich aanvankelijk ook op: aparte leiding, activiteiten, administratie en aanbod voor Roodkapjes en VKSJ. Maar steeds één secretariaat en één provinciaal leidingsblad. In Diocesane Mededelingen hebben zowel VKSJ als Roodkapjes hun rubrieken, de lijst van provinciale leiding vermeldt zowel de Roodkapjes- als de VKSJ-leiding … [10]

Men probeert dus zoveel mogelijk die familieband ook plaatselijk te stimuleren. Heel wat VKSJ-leden zijn Roodkapjesleidster in hun geboortedorp. En hopelijk worden Roodkapjes lid van VKSJ, eens ze naar de secundaire school gaan. [11]

Alles verandert eind de jaren ’60, als de schoolwerking overal geleidelijk evolueert naar parochiewerking. Steeds minder schoolbesturen kunnen zich vinden in het privilege van de Roodkapjes in hun basisscholen. Maar ook binnen de beweging evolueert de tijdsgeest en groeit de wens om minder gebonden te zijn aan het schoolgebeuren. Er is bovendien een dalend ledencijfer: na de piek van 4 000 Roodkapjes (nationaal 12 000) in 1965-1966 zijn er nog 2 600 (nationaal 8 670) in 1969-1970. [12]

VKSJ en Roodkapjes moeten nu hun plaats ‘veroveren’ op de parochies, waar Chiro en Scouts al hun vaste stek hebben. Aparte groepen voor min- en plus-12 hebben daar zeker geen zin meer en verzwakken de beweging: om gezond te zijn moet elke groep een doorstroming hebben van jong lid tot leiding. Daarom stimuleert de provinciale leiding een VKSJ-werking met Roodkapjes als onderdeel. Wat wil zeggen dat groepen worden aangemoedigd om hun werking ‘op te bouwen’ (met een plus 12), of te zorgen voor een ‘onderbouw’ (met een min 12), of samen te werken (waar Roodkapjes en VKSJ apart werken).

Op provinciaal vlak smelt de werking alvast volledig samen. Rita Vercruysse is de laatste diocesane Blijgemoed die enkel voor de Roodkapjes werkt (1965-1968). Daarna werken de vrijgestelden voor de gehele VKSJ, met de Roodkapjeswerking als één van hun taken. Op plaatselijk vlak evolueert dit echter veel trager. Uitbreiden naar onder of boven blijkt niet zo evident, en samenwerken met een andere zelfstandige groep nog minder. [13] Meestal zoekt men aarzelend contact om occasioneel een gezamenlijke activiteit (zoals een oudersfeest) op te zetten. Elke poging wordt aangemoedigd door VKSJ West, die blijft hameren op haar beleidslijn. [14] Het wordt een proces van minstens 20 jaar …

Steeds jonger

[[Bestand:
Logo Roodkapje.jpeg
In ABC voor Roodkapjesleiding (rond 1963) is al sprake van Roodkapjes uit het eerste en tweede leerjaar, inspelend op de reële toestand in steeds meer afdelingen. Plaatselijke Roodkapjesgroepen splitsen hun groeiende groep leden inderdaad vaak op in leeftijdsgroepen, ongeacht of daarvoor een officiële werking bestaat. Daar zitten steeds meer min-achtjarigen bij.

VKSJ West (en Antwerpen) houdt heel lang die boot af. Vanaf 1978-1979 communiceert de provinciale leiding haar beleidslijn dat de werking voor +8 belangrijker is dan de werking voor -8. Dit wil zeggen dat West het fenomeen kent en erkent, maar bewust tegenwerkt, omdat het in veel gevallen de +12 werking zwakker maakt en leidt tot (te) jonge leiding.

In de ledenstatistieken van West staan de -8 jarigen apart vermeld vanaf 1980-1981. Daarvoor staan ze bij de Roodkapjes. In 1981-1982 is er een lager nationaal lidgeld voor -8 (40 Bfr. of 1 euro minder), omdat zij nog geen tijdschrift krijgen.

In 1982-1983 groeit de (nationale) bezorgdheid omtrent de daling van het ledencijfer +12 en stijging ledencijfer -8. Op dat moment vertegenwoordigt de -8 maar liefst 17% van de leden. In West is een derde van de Roodkapjes jonger dan 8 jaar. Er wordt een nationale commissie opgericht om dit fenomeen te onderzoeken. Dit leidt in maart 1984 tot het besluit dat -8 nu officieel +6 wordt, om de ondergrens duidelijk te stellen. In juli 1984 krijgt die leeftijdsgroep de naam Sloebers, met een eigen aanbod op nationaal en provinciaal vlak. Zij ontvangen het nationale tijdschrift Snuffel. Vanaf 1985 krijgen de Sloebers op de jaarlijkse gouwdag een eigen spelaanbod, weliswaar nog uitgewerkt door de Roodkapjesploeg.

Maar ondertussen hebben verschillende plaatselijke groepen al een opsplitsing in drie leeftijdsgroepen. Moet die toenemende tussengroep ook geen ondersteuning krijgen? Of zelfs een eigen tijdschrift? Dit keer neemt vKSJ West sneller initiatief dan nationaal. Vanaf 1995-'96 start zij een aparte ploeg voor ‘Roodkapjes 1’ die later Springers heten. Op nationaal niveau volgt pas in september 2004 officiële erkenning van de tussenleeftijdsgroep Pagadders. West behoudt de naam Springers. Zij ontvangen ook het tijdschrift Robbedol.

De leeftijdsgrens van zes jaar is normatief gebleven: geen inschrijvingen uit de kleuterklas, tenzij broertjes of zusjes. Toch vermelden in 2018 vier groepen op hun website expliciet dat zij inschrijven vanaf de derde kleuterklas: KSA Oostkapjes (Oostkamp), KSA Pius X (Kortrijk), KSA Roobaert (Roeselare) en KSA De Kouter (Poperinge). We constateren gelukkig dat de vrees om een kinderbeweging te worden momenteel ongegrond is. In KSA West stijgt het aantal +12-jarigen.

Ploegenwerking

In 1986-'87 start vKSJ-West een specifieke Sloeberploeg, naast de Roodkapjesploeg (en Jimploeg, Simploeg en +16-ploeg). Voor elke ploeg worden ‘ploegers’ (uit plaatselijke afdelingen) gerekruteerd. Een ‘trekker’ is verantwoordelijk, samen met de ‘takproost’ en een vrijgestelde. De ploegen werken leeftijdsgerichte spelmomenten uit voor de jaarlijkse gouwdag, de vierjaarlijkse Buiteling of voor specifieke speldagen. De kersverse Sloeberploeg verzorgt vanaf haar tweede werkjaar een Sloeberrubriek in elke Pinker, zeker vier werkjaren lang. Soms nemen de ploegen nog meer hooi op hun vork: zo verschijnen eind 1990 vier takbrochures, waaronder de Sloeberbrochure en Roodkapjesbrochure vol uitgewerkte activiteiten…

In 1995 start in vKSJ-West een derde ploeg voor -12: de Springploeg, die later Springerploeg wordt. Zij richten zich op de leeftijdsgroep van 3e en 4e leerjaar, de Springers.

Tot 2008 is er jaarlijks een gouwdag, met tussendoor de vierjaarlijkse Buiteling voor alle leden (sinds 1988). Sinds 2010 is er vierjaarlijks een gouwdag voor -12 en vierjaarlijks een gouwdag voor alle leden. ‘Buiteling’ heet sinds 2016 ‘Gouwdag XL’. De jongste edities gaan telkens door in Torhout (Sint-Rembertscollege). Meestal bestaat zo’n dag uit een zoekspel en een estafettespel rond een bepaald verhaal. Zie ook onder trefwoord Activiteiten.

Regelmatig nemen de ploegen originele initiatieven: in 2003 organiseert de Roodkapjesploeg een groepsbezoek of verrassingskamppakket en brengt de Sloebersploeg een luister-cd Kokino uit met verhalen en liederen. In 2004 ontvangt elke min-twaalfgroep een kampscheurkalender. In het leidingblad Pinker verzorgen de Sloebers-, Springers- en Roodkapjesploeg een aangepaste rubriek met nieuws of spelideeën.

Sinds 2016 wordt de organisatie overgenomen door de provinciale vrijgestelden (beroepskrachten) die per activiteit een ploeg vrijwilligers samenbrengt. De takploegen als dusdanig bestaan niet meer. In de plaatselijke groepen blijft de aparte leeftijdswerking wel bestaan.

Huidige werking

Sinds september 2015 heten alle groepen KSA. Drie groepen hebben bij die gelegenheid de term Roodkapjes in hun groepsnaam verwerkt om zich te onderscheiden van de jongens-KSA-groepen in hun gemeente: KSA Roodkapjes Veurne (voordien KSJ Veurne), KSA Oostkapjes (voorheen VKSJ Oostkamp) en KSA Roodkapjes Gistel (voordien VKSJ Sint-Godelieve Gistel).

Vandaag heeft elke KSA-groep van West ook een min-twaalfwerking, ingedeeld in drie à vier leeftijdsgroepen met een eigen leiding. Die leden krijgen nog steeds wekelijks of tweewekelijks, meestal op zaterdagnamiddag, aangepaste activiteiten, met veel toewijding en enthousiasme voorbereid en geleid door 16- à 17-jarige leid(st)ers. Nog steeds zijn dat, hoe kan het anders, speurtochten, bosspelen, knutselactiviteiten, verkleedpartijtjes, wandelingen, plein- en binnenspelen, quiz, …

Lees meer

Lees meer over het uniform van de Roodkapjes en van VKSJ ...

Voor wie van verhalen houdt: lees het interview met enkele pioniers van VKSJ-West (waaronder Yvonne Van Maele over de start van de Roodkapjes), het interview met pioniers RK en VKSJ Oostkamp, de biografie van Yvonne Van Maele ...

Voor wie van overzichten houdt: bekijk de Activiteiten, de Provinciale medewerkers ...

Voetnoten

  1. Ook in Chiro en Scouting
  2. Op de nationale studiedagen 16-19 augustus 1939 te Onze-Lieve-Vrouw-Waver
  3. Lees het volledig interview met Yvonne Van Maele
  4. In de publicatie Roodkapje, proeve van werking voor Jong-V.K.S.J, wellicht 1943, lezen we op p. 4: “Het oude sprookje van Roodkapje en den wolf, maakt de les van dienstvaardigheid klaar en aanschouwelijk: ze wezen dienstvaardig zooals Roodkapje, doch niet ongehoorzaam noch lichtzinnig zooals Roodkapje het was. R.K. van O. L. Vrouw zijn nooit ongehoorzaam en luisteren nooit naar den boozen wolf.
  5. Cijfers voor West-Vlaanderen: in 1951-52 zijn er 1 352 Roodkapjes, verdeeld over een zestigtal afdelingen. Daarvan zijn slechts enkele niet aan een school, maar aan een parochie verbonden. Zo’n tien jaar later, 1960-1961, tellen we 65 afdelingen, meteen het grootste aantal Roodkapjesgroepen dat West-Vlaanderen ooit telde.
  6. Twee concentraties vallen op in 1966: Brugge (elf afdelingen) en Ieper (dertien afdelingen).
  7. Miet Haeck herinnert zich: “Verschillende ouders vroegen of we de kinderen niet langer konden houden. Ze hadden een zaak of moesten uit werken. We zochten twee kampeerplaatsen. En aangezien we toen nog niet in tenten mochten op kamp gaan, hebben we in 1947 twee kastelen gehuurd: tot 1955 het kasteel van Katholieke Actie in Oostkamp (50 frank of 1,25 € voor een week kamp) dat we omdoopten tot ‘Kroonhove’ en ook een deel van het kasteel van Emmaüs in Weelde (40 frank of 1 € voor een week kamp). Daar waren al kostgangers en dat was dus al gemakkelijker. De kamphuizen waren al na twee jaar erkend door het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn (NWK). Via een brief aan de ouders konden de kinderen dan ingeschreven worden voor een week of voor een maand. De allereerste keer hadden we het wat onderschat. De opkomst was massaal, meer dan het kasteel aankon. Maar de leidsters wilden niemand weigeren en zeiden “Geen probleem, we lossen dat wel op!”. De kampen waren altijd volzet en we konden dat bolwerken doordat er altijd veel leidsters kwamen helpen. Sommigen deden dat liever dan zelf gewoon op kamp gaan. We volgden het programma van VKS, maar helemaal aangepast aan de kleintjes: dus ook met formaties, vlaggenrituelen, wachtwoorden, lied en wacht bij het kapelletje van Onze-Lieve-Vrouw. De leidsters waren meestal VKS’ers en op bepaalde momenten namen we ook, op vraag van de Sociale Hogeschool, stagiairs aan. Die hielpen dan mee.”
  8. In Diocesane Mededelingen van 1955-1956 wijst de provinciale Blijgemoed Monique Dekeerle op de dringende noodzaak om meer parochiaal of stedelijk te werken, vooral met het oog op de verlofwerking of om met verschillende scholen samen op een namiddag of zelfs op een zondagvoormiddag een activiteit te organiseren.
  9. Miet Haeck: "Ons eerste jubileum, 10 jaar Roodkapjes, vierden we in Brussel in 1952. Met liefst 3 000 van de 5 000 Roodkapjes en evenveel rode ballonnen met het Roodkapjesembleem hebben we daar Maria gedankt in de basiliek van Koekelberg. Ik weet nog goed: ’s namiddags zouden we daar buiten op het gras moeten eten toen pastoor Vanden Berghe vroeg: “En wat gaat ge doen als ’t regent?”. ‘’t Zal niet regenen” antwoordde ik. “Jamaar en wat als het nu wel regent?”. “ ’t zal niet regenen”. En weet ge wat hij toen zei?: “Zo’n geloof heb ik nog nooit gehoord”. En… het heeft niet geregend. We hebben toen tijdens die picknick al die ballonnen opgelaten."
  10. Op nationaal vlak sluit het jaarthema van de Roodkapjes aan bij dat van VKSJ. Er worden ook expliciete initiatieven genomen: in 1950 mag één Roodkapje mee op Romebedevaart, in 1954 mag één Roodkapje per provincie mee op Lourdesbedevaart, in 1964 en 1969 mogen er al tien Roodkapjes per provincie mee.
  11. Bepaalde initiatieven zijn gericht op deze overstap naar VKSJ. Zo kunnen de oudste Roodkapjes in de jaren ’60 tijdens een speciaal kamp kennismaken met de JIM-werking van VKSJ. In de jaren ’70 kunnen ze met dezelfde bedoeling deelnemen aan de RO-6-Club.
  12. Bij wijze van (nationale) ledenwerving wordt er massaal een Roodkapjeskrant verspreid in september (zeker in 1969 en 1970), om gratis uit te delen in alle basisscholen.
  13. In 1965 zijn er 53 zelfstandige RK-groepen, in 1971 nog 40 en in 1982 nog altijd 21. Op dat moment zijn er daarnaast 13 groepen met enkel plus 12, 8 groepen met enkel plus 16, 10 groepen die optrokken tot 14 jaar en tenslotte 16 groepen met de beoogde min- en plus 12.
  14. Zo krijgt elke groep die start met een nieuwe leeftijdsgroep gratis enkele bruikbare uitgaven (Pinker, mei 1983), enkele maanden later gevolgd door het blijde nieuws dat 7 groepen starten met een Jim, Sim of Seingroep.